aan tafel

Vandaag legt Elin haar gevoel maar eens op tafel. Als ze eerlijk is, dan kan ze slecht tegen haar verlies. Dan wordt ze chagrijnig, trekt ze zich terug en voelt ze zich stiekem een loser. En trouwens niet alleen in spellen, maar ook daarbuiten. Gelukkig zijn spellen een handig oefenterrein. En heeft ze een dochter, van wie ze kan leren.

Afgelopen zaterdag speelde ik mijn favoriete bordspel, Underwater Cities. Dat is zo’n spel waarin je twee uur lang in stilte gefocust bent op je eigen bouwwerkje, af en toe “hahá!” roept vanwege een goede zet en pas op het einde weet hoeveel punten je hebt gescoord. Om de tafel zaten de usual suspects: mijn echtgenoot, onze bordspelvrinden Lorène en Vinayak, en ik. Wij hyperfocusten ons voor een uur of twee, ik riep af en toe hahá, anderen ook, en toen kwam de puntentelling.

Ik had heel weinig punten gescoord, mijn man heel veel. Hij won.

“Zullen we nog een spelletje doen?” stelde hij triomfantelijk voor. “Ik ben moe,” antwoordde ik. “Ik ga naar bed.” De bordspelvrinden dropen niet veel later af. We deden de deur op slot, ruimden op en gingen naar boven. In bed wilde ik het over andere dingen hebben.

Mijn man niet. Hij zei: “Wat was het weer leuk vanavond! Moeten we vaker doen.” Hij trok ondertussen zijn pyjama aan en ik dacht, wat doet hij dat eigenlijk irritant.

“Hm, hm,” zei ik.

“Wat is dat toch een heerlijk spel, dat Underwater Cities. Ik snap waarom het je favoriet is.” Favoriet, favoriet, dacht ik mismoedig. Ik zei niks. Ik wilde het er vooral niet te lang over hebben.

Mijn man wel. Hij zei: “Wat ging er bij jou nou eigenlijk mis? Was je moe?”

“Er ging niks mis,” zei ik pinnig. “Ik had het naar mijn zin tijdens het spel. Mijn strategie pakte alleen niet zo goed uit.” Nee, dat vond hij ook. Kijk, hoe híj het had aangepakt, dat werkte goed, omdat… Een exposé vol belangrijke inzichten volgde. “Maar,” eindigde hij grootmoedig, “ik had ook gewoon heel veel geluk, hoor.”

“Hm, hm.” Ik draaide me om.

Ik kon pas de volgende dag toegeven wat ik op dat moment al wist. Ik kan slecht tegen mijn verlies.

Underwater Cities, Lorène en Martijn

In de echte wereld
Dat vind ik dus rete-irritant aan mezelf. Wat een onuitstaanbaar trekje dat ik chagrijnig word als anderen beter presteren dan ik. Dus niemand mag winnen, behalve ik? En hoe moet de rest zich dan voelen?

Nou geeft het natuurlijk niet als ik dat in spelletjes heb. Kinderachtig, maar soit. Alleen merk ik het net ook op mijn werk. Daar loopt een sollicitatieprocedure voor teamleider en ik dacht, ik doe een gok, ik reageer ook. Het gaat toevallig goed op mijn werk nu, ik, tja, presteer en zo, dus wie weet heb ik genoeg in de aanbieding. En anders leer ik er in ieder geval van.

Vorige week was de sluitingsdatum en in de wandelgangen ving ik op dat meerdere collega’s hadden gereageerd. In diezelfde wandelgangen zag ik al gauw gesprekjes ontstaan, tussen het hoofd van de sollicitatiecommissie en verschillende collega’s. Niet met mij. Mij leek hij niet eens te kennen. En die collega, met wie hij zo enthousiast sprak, die moest ik ook nog wat vragen, maar daar had ik nu even helemaal geen zin in. Ze leek ver boven mij uit te torenen, onbereikbaar te zijn voor mij.

Die dag reed ik met donder in mijn kop naar huis. Ik dacht niet alleen “dat wordt hem niet”, maar ook “ze zien me totaal over het hoofd” en “waar werk ik eigenlijk zo hard voor?” Wat was ik toch ook een sufferd, dat ik überhaupt dacht een kans te maken. Was ik wel zo goed bezig op mijn werk? Hoorde ik er wel bij? Een reeks niet-helpende gedachten stak de lelijke kop weer eens op. Totaal ontmoedigd bleef ik een zondag lang in mijn bed liggen. Overwerkt, zei ik tegen mijn man. Loser, zei ik tegen mezelf.

Maandagochtend ging ik met lood in de schoenen naar het werk. Ik checkte af en toe mijn e-mail, om de schriftelijke afwijzing maar achter de rug te hebben. Mijn kamergenoot vroeg of het wel goed met me ging. “Beetje overwerkt,” zei ik. “Als je erover wil praten…” Nee, nee, schudde ik, komt wel goed. Verbeten werkte ik door.

Die middag liep mijn leidinggevende langs. “Wat een enthousiaste brief, Elin. Je hebt het niet van mij, maar je wordt sowieso uitgenodigd.”

“Ik word uitgenodigd?”

“Tuurlijk!”

Als sneeuw voor de zon verdwenen daar mijn twijfels, mijn grauwe gedachten, mijn donderwolken. Dit was toch eigenlijk leuk werk dat ik deed, het ging me ook best goed af en ik werd hier heus opgemerkt. En die collega, die ging ik die vraag maar eens stellen. Wat was dat toch eigenlijk een leuk mens! Mijn kamergenoot zei: “Het gaat weer beter, geloof ik!” “Ja, ik heb de boel weer op de rit,” glimlachte ik.

Op weg naar huis voelde ik me zonnig en beteuterd tegelijk. Wat zei dit nou helemaal? Was ik dan niet goed geweest in mijn werk, als ik niet was uitgenodigd? Was het zo erg geweest als iemand anders geschikter bleek dan ik? Dan was ik toch niet gelijk minder waard of ‘totaal over het hoofd gezien’?

Dat wordt wat als ik straks alsnog word afgewezen. Ben ik dan gelijk weer een ‘loser’?

Het spel als oefenterrein
Ik ben thuis niet de enige die slecht tegen zijn verlies kan. Mijn achtjarige dochter kan het ook niet. Van onze drie kinderen houdt zij het meest van spellen, maar ik vraag me wel eens af waarom. Ze kan er enorm boos en verdrietig van worden. Soms rent ze na een spel boos naar boven, smijt de deur achter zich dicht en verstopt zich onder haar deken.

De dochter speelt Mysterium.

Als ik dan bij haar kom en stilletjes naast haar ga zitten, weet ik wat ik moet zeggen. Niet dat winnen onbelangrijk is of dat het om het meedoen gaat. Dat zou een dooddoener zijn; winnen is wel belangrijk voor háár. Zo zit ze nou eenmaal in elkaar. Nee, wat ik zeg is dat ze niet van ánderen moet willen winnen. Winnen doe je van jezelf. Doordat je het beter doet dan de vorige keer. Doordat je doorzette toen het moeilijk werd. Of omdat je verloor en een keer eens niet heel boos werd. Dat laatste wil haar daarna nog wel eens lukken. Dan geeft ze de winnaar ruiterlijk (en ietwat stijfjes) de hand.

Het is voor haar een mooi oefenterrein voor het leven later, denk ik dan. Soms trek je nou eenmaal aan het kortste eind.

Ik ga vandaag maar eens naast mezelf zitten. Naast dat verongelijkte kind in mij, dat van winnaar naar loser schiet en weer terug. Dan zeg ik dat ik de volgende keer met Underwater Cities alleen van mezelf hoef te winnen. Door een hogere score te halen dan de vorige keer (ha, da’s niet zo moeilijk!) en de winnaar te feliciteren met zijn succes. Gewoon wat minder kinderachtig dan de vorige keer – dat zou al heel wat zijn! Een mooie les voor het leven hier buiten.

Als ik straks word afgewezen bij die sollicitatie – die kans is nu eenmaal groot – dan probeer ik het ook eens daar. Dan zie ik het maar als een oefenrondje voor de volgende keer. Ik solliciteer vast nog wel eens. Ga ik dan voor een hogere score.